Nili Shupak, The God from Teman and the Egyptian Sun God: A Reconsideration of Habakkuk 3:3-7 in JANES 28 (2001)
Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [21]Hij stond, en [22]mat [23]het land, [24]Hij zag toe, en [25]maakte de heidenen los, en [26]de gedurige bergen zijn verstrooid geworden; de heuvelen der eeuwigheid [27]hebben zich gebogen; [28]de gangen der eeuw [29]zijn Zijne. 21. Te weten God de Heere, vertegenwoordigd door de ark, die veertien jaar lang te Gilgal bleef, totdat de Joden het land van belofte onder zich hadden verdeeld. 22. Hetgeen uit Gods bevel geschied is, dat schrijft hij God zelven toe, want het land is, door Gods bevel, den Israelieten door het lot uitgedeeld geworden; Num.32: Num.34: Joz.1: Joz.5: Joz.11 Joz.12: en Ps.78:55. 23. Te weten het land Kanaan. 24. Door een stuurs gezicht heeft God die natien kunnen verdrijven, hoe vast zij in dat land geworteld zaten. 25. Dat is, Hij verstrooide de heidenen en wierp hen uit, te weten de Kanaanieten, die te voren in het land gewoond hadden. 26. Aldus worden de bergen en heuvelen genoemd, omdat zij altijd vast staande blijven. Zie Ezech.36:2. 27. Als Hem eerbieding doende. 28. Of, Hij had eeuwige gangen; Dat is, zijne wegen zijn eeuwigdurende, of de Heere richt uit wat Hij van eeuwigheid besloten had; Hij is alleen eeuwig, en zijne besluiten, naar welke Hij de wereld regeert, zijn van eeuwigheid af. 29. Of, komen Hem toe.